Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord blinderend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geblindeerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens blindeer blindeert blindeert blinderen blinderen blinderen
Imperfect blindeerde blindeerde blindeerde blindeerden blindeerden blindeerden
Toekomende tijd I zal blinderen zult blinderen zal blinderen zullen blinderen zullen blinderen zullen blinderen
Conditionalis I zou blinderen zou blinderen zou blinderen zouden blinderen zouden blinderen zouden blinderen
Perfectum heb geblindeerd hebt geblindeerd heeft geblindeerd hebben geblindeerd hebben geblindeerd hebben geblindeerd
Voltooid verleden tijd had geblindeerd had geblindeerd had geblindeerd hadden geblindeerd hadden geblindeerd hadden geblindeerd
Toekomende tijd II zal geblindeerd hebben zult geblindeerd hebben zal geblindeerd hebben zullen geblindeerd hebben zullen geblindeerd hebben zullen geblindeerd hebben
Conditionalis II zou hebben geblindeerd zou hebben geblindeerd zou hebben geblindeerd zouden hebben geblindeerd zouden hebben geblindeerd zouden hebben geblindeerd
Imperatief - blindeer - - blindeert -

Verbos similares a blinderen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a blinderen

« blinderen »