NL Conjugación en Neerlandés de slaapwandelen
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | slaapwandelend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | geslaapwandeld |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | slaapwandel | slaapwandelt | slaapwandelt | slaapwandelen | slaapwandelen | slaapwandelen |
Imperfect | slaapwandelde | slaapwandelde | slaapwandelde | slaapwandelden | slaapwandelden | slaapwandelden |
Toekomende tijd I | zal slaapwandelen | zult slaapwandelen | zal slaapwandelen | zullen slaapwandelen | zullen slaapwandelen | zullen slaapwandelen |
Conditionalis I | zou slaapwandelen | zou slaapwandelen | zou slaapwandelen | zouden slaapwandelen | zouden slaapwandelen | zouden slaapwandelen |
Perfectum | heb geslaapwandeld | hebt geslaapwandeld | heeft geslaapwandeld | hebben geslaapwandeld | hebben geslaapwandeld | hebben geslaapwandeld |
Voltooid verleden tijd | had geslaapwandeld | had geslaapwandeld | had geslaapwandeld | hadden geslaapwandeld | hadden geslaapwandeld | hadden geslaapwandeld |
Toekomende tijd II | zal geslaapwandeld hebben | zult geslaapwandeld hebben | zal geslaapwandeld hebben | zullen geslaapwandeld hebben | zullen geslaapwandeld hebben | zullen geslaapwandeld hebben |
Conditionalis II | zou hebben geslaapwandeld | zou hebben geslaapwandeld | zou hebben geslaapwandeld | zouden hebben geslaapwandeld | zouden hebben geslaapwandeld | zouden hebben geslaapwandeld |
Imperatief | - | slaapwandel | - | - | slaapwandelt | - |