Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord dedicacerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gededicaceerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens dedicaceer dedicaceert dedicaceert dedicaceren dedicaceren dedicaceren
Imperfect dedicaceerde dedicaceerde dedicaceerde dedicaceerden dedicaceerden dedicaceerden
Toekomende tijd I zal dedicaceren zult dedicaceren zal dedicaceren zullen dedicaceren zullen dedicaceren zullen dedicaceren
Conditionalis I zou dedicaceren zou dedicaceren zou dedicaceren zouden dedicaceren zouden dedicaceren zouden dedicaceren
Perfectum heb gededicaceerd hebt gededicaceerd heeft gededicaceerd hebben gededicaceerd hebben gededicaceerd hebben gededicaceerd
Voltooid verleden tijd had gededicaceerd had gededicaceerd had gededicaceerd hadden gededicaceerd hadden gededicaceerd hadden gededicaceerd
Toekomende tijd II zal gededicaceerd hebben zult gededicaceerd hebben zal gededicaceerd hebben zullen gededicaceerd hebben zullen gededicaceerd hebben zullen gededicaceerd hebben
Conditionalis II zou hebben gededicaceerd zou hebben gededicaceerd zou hebben gededicaceerd zouden hebben gededicaceerd zouden hebben gededicaceerd zouden hebben gededicaceerd
Imperatief - dedicaceer - - dedicaceert -

Verbos similares a dedicaceren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a dedicaceren

« dedicaceren »