NL Conjugación en Neerlandés de donderstralen
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | donderstralend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | gedonderstraald |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | donderstraal | donderstraalt | donderstraalt | donderstralen | donderstralen | donderstralen |
Imperfect | donderstraalde | donderstraalde | donderstraalde | donderstraalden | donderstraalden | donderstraalden |
Toekomende tijd I | zal donderstralen | zult donderstralen | zal donderstralen | zullen donderstralen | zullen donderstralen | zullen donderstralen |
Conditionalis I | zou donderstralen | zou donderstralen | zou donderstralen | zouden donderstralen | zouden donderstralen | zouden donderstralen |
Perfectum | heb gedonderstraald | hebt gedonderstraald | heeft gedonderstraald | hebben gedonderstraald | hebben gedonderstraald | hebben gedonderstraald |
Voltooid verleden tijd | had gedonderstraald | had gedonderstraald | had gedonderstraald | hadden gedonderstraald | hadden gedonderstraald | hadden gedonderstraald |
Toekomende tijd II | zal gedonderstraald hebben | zult gedonderstraald hebben | zal gedonderstraald hebben | zullen gedonderstraald hebben | zullen gedonderstraald hebben | zullen gedonderstraald hebben |
Conditionalis II | zou hebben gedonderstraald | zou hebben gedonderstraald | zou hebben gedonderstraald | zouden hebben gedonderstraald | zouden hebben gedonderstraald | zouden hebben gedonderstraald |
Imperatief | - | donderstraal | - | - | donderstraalt | - |