Woxikon / Verbos / Neerlandés / I / ijssurfen

NL Conjugación en Neerlandés de ijssurfen

Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord ijssurfend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geijssurft
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens ijssurf ijssurft ijssurft ijssurfen ijssurfen ijssurfen
Imperfect ijssurfte ijssurfte ijssurfte ijssurften ijssurften ijssurften
Toekomende tijd I zal ijssurfen zult ijssurfen zal ijssurfen zullen ijssurfen zullen ijssurfen zullen ijssurfen
Conditionalis I zou ijssurfen zou ijssurfen zou ijssurfen zouden ijssurfen zouden ijssurfen zouden ijssurfen
Perfectum heb geijssurft hebt geijssurft heeft geijssurft hebben geijssurft hebben geijssurft hebben geijssurft
Voltooid verleden tijd had geijssurft had geijssurft had geijssurft hadden geijssurft hadden geijssurft hadden geijssurft
Toekomende tijd II zal geijssurft hebben zult geijssurft hebben zal geijssurft hebben zullen geijssurft hebben zullen geijssurft hebben zullen geijssurft hebben
Conditionalis II zou hebben geijssurft zou hebben geijssurft zou hebben geijssurft zouden hebben geijssurft zouden hebben geijssurft zouden hebben geijssurft
Imperatief - ijssurf - - ijssurft -

Verbos conjugados anteriores y posteriores a ijssurfen

« ijssurfen »

Otras acciones para ijssurfen