NL Conjugación en Neerlandés de intercepteren
Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | intercepterend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | geïntercepteerd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | intercepteer | intercepteert | intercepteert | intercepteren | intercepteren | intercepteren |
Imperfect | intercepteerde | intercepteerde | intercepteerde | intercepteerden | intercepteerden | intercepteerden |
Toekomende tijd I | zal intercepteren | zult intercepteren | zal intercepteren | zullen intercepteren | zullen intercepteren | zullen intercepteren |
Conditionalis I | zou intercepteren | zou intercepteren | zou intercepteren | zouden intercepteren | zouden intercepteren | zouden intercepteren |
Perfectum | heb geïntercepteerd | hebt geïntercepteerd | heeft geïntercepteerd | hebben geïntercepteerd | hebben geïntercepteerd | hebben geïntercepteerd |
Voltooid verleden tijd | had geïntercepteerd | had geïntercepteerd | had geïntercepteerd | hadden geïntercepteerd | hadden geïntercepteerd | hadden geïntercepteerd |
Toekomende tijd II | zal geïntercepteerd hebben | zult geïntercepteerd hebben | zal geïntercepteerd hebben | zullen geïntercepteerd hebben | zullen geïntercepteerd hebben | zullen geïntercepteerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben geïntercepteerd | zou hebben geïntercepteerd | zou hebben geïntercepteerd | zouden hebben geïntercepteerd | zouden hebben geïntercepteerd | zouden hebben geïntercepteerd |
Imperatief | - | intercepteer | - | - | intercepteert | - |