Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | isolerend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | geïsoleerd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | isoleer | isoleert | isoleert | isoleren | isoleren | isoleren |
Imperfect | isoleerde | isoleerde | isoleerde | isoleerden | isoleerden | isoleerden |
Toekomende tijd I | zal isoleren | zult isoleren | zal isoleren | zullen isoleren | zullen isoleren | zullen isoleren |
Conditionalis I | zou isoleren | zou isoleren | zou isoleren | zouden isoleren | zouden isoleren | zouden isoleren |
Perfectum | heb geïsoleerd | hebt geïsoleerd | heeft geïsoleerd | hebben geïsoleerd | hebben geïsoleerd | hebben geïsoleerd |
Voltooid verleden tijd | had geïsoleerd | had geïsoleerd | had geïsoleerd | hadden geïsoleerd | hadden geïsoleerd | hadden geïsoleerd |
Toekomende tijd II | zal geïsoleerd hebben | zult geïsoleerd hebben | zal geïsoleerd hebben | zullen geïsoleerd hebben | zullen geïsoleerd hebben | zullen geïsoleerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben geïsoleerd | zou hebben geïsoleerd | zou hebben geïsoleerd | zouden hebben geïsoleerd | zouden hebben geïsoleerd | zouden hebben geïsoleerd |
Imperatief | - | isoleer | - | - | isoleert | - |
Verbos conjugados anteriores y posteriores a isoleren
Otras acciones para isoleren