Total de formas verbales: 18
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord nabrandend
Tegenwoordig en verleden deelwoord nagebrand
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - brandt na - - branden na
Imperfect - - brandde na - - brandden na
Toekomende tijd I - - zal nabranden - - zult nabranden
Conditionalis I - - zal nabranden - - zullen nabranden
Perfectum - - heeft nagebrand - - hebben nagebrand
Voltooid verleden tijd - - had nagebrand - - hadden nagebrand
Toekomende tijd II - - zal nagebrand hebben - - zult nagebrand hebben
Conditionalis II - - zal hebben nagebrand - - zullen hebben nagebrand

Verbos similares a nabranden

Verbos conjugados anteriores y posteriores a nabranden

« nabranden »