Total de formas verbales: 18
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord openvallend
Tegenwoordig en verleden deelwoord opengevallen
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - valt open - - vallen open
Imperfect - - viel open - - vielen open
Toekomende tijd I - - zal openvallen - - zult openvallen
Conditionalis I - - zal openvallen - - zullen openvallen
Perfectum - - heeft opengevallen - - hebben opengevallen
Voltooid verleden tijd - - had opengevallen - - hadden opengevallen
Toekomende tijd II - - zal opengevallen hebben - - zult opengevallen hebben
Conditionalis II - - zal hebben opengevallen - - zullen hebben opengevallen

Verbos similares a openvallen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a openvallen

« openvallen »