Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord politizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gepolitizeerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens politizeer politizeert politizeert politizeren politizeren politizeren
Imperfect politizeerde politizeerde politizeerde politizeerden politizeerden politizeerden
Toekomende tijd I zal politizeren zult politizeren zal politizeren zullen politizeren zullen politizeren zullen politizeren
Conditionalis I zou politizeren zou politizeren zou politizeren zouden politizeren zouden politizeren zouden politizeren
Perfectum heb gepolitizeerd hebt gepolitizeerd heeft gepolitizeerd hebben gepolitizeerd hebben gepolitizeerd hebben gepolitizeerd
Voltooid verleden tijd had gepolitizeerd had gepolitizeerd had gepolitizeerd hadden gepolitizeerd hadden gepolitizeerd hadden gepolitizeerd
Toekomende tijd II zal gepolitizeerd hebben zult gepolitizeerd hebben zal gepolitizeerd hebben zullen gepolitizeerd hebben zullen gepolitizeerd hebben zullen gepolitizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gepolitizeerd zou hebben gepolitizeerd zou hebben gepolitizeerd zouden hebben gepolitizeerd zouden hebben gepolitizeerd zouden hebben gepolitizeerd
Imperatief - politizeer - - politizeert -

Verbos similares a politizeren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a politizeren

« politizeren »