Total de formas verbales: 18
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord verhelderend
Tegenwoordig en verleden deelwoord verhelderd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - verheldert - - verhelderen
Imperfect - - verhelderde - - verhelderden
Toekomende tijd I - - zal verhelderen - - zult verhelderen
Conditionalis I - - zal verhelderen - - zullen verhelderen
Perfectum - - heeft verhelderd - - hebben verhelderd
Voltooid verleden tijd - - had verhelderd - - hadden verhelderd
Toekomende tijd II - - zal verhelderd hebben - - zult verhelderd hebben
Conditionalis II - - zal hebben verhelderd - - zullen hebben verhelderd

Verbos similares a verhelderen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a verhelderen

« verhelderen »