Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | weekeindend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | geweekeind |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | weekeind | weekeindt | weekeindt | weekeinden | weekeinden | weekeinden |
Imperfect | weekeindde | weekeindde | weekeindde | weekeindden | weekeindden | weekeindden |
Toekomende tijd I | zal weekeinden | zult weekeinden | zal weekeinden | zullen weekeinden | zullen weekeinden | zullen weekeinden |
Conditionalis I | zou weekeinden | zou weekeinden | zou weekeinden | zouden weekeinden | zouden weekeinden | zouden weekeinden |
Perfectum | heb geweekeind | hebt geweekeind | heeft geweekeind | hebben geweekeind | hebben geweekeind | hebben geweekeind |
Voltooid verleden tijd | had geweekeind | had geweekeind | had geweekeind | hadden geweekeind | hadden geweekeind | hadden geweekeind |
Toekomende tijd II | zal geweekeind hebben | zult geweekeind hebben | zal geweekeind hebben | zullen geweekeind hebben | zullen geweekeind hebben | zullen geweekeind hebben |
Conditionalis II | zou hebben geweekeind | zou hebben geweekeind | zou hebben geweekeind | zouden hebben geweekeind | zouden hebben geweekeind | zouden hebben geweekeind |
Imperatief | - | weekeind | - | - | weekeindt | - |
Verbos similares a weekeinden
Verbos conjugados anteriores y posteriores a weekeinden
Otras acciones para weekeinden