Total de formas verbales: 18
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord weervarend
Tegenwoordig en verleden deelwoord weervaren
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - weervaart - - weervaren
Imperfect - - weervoer - - weervoeren
Toekomende tijd I - - zal weervaren - - zult weervaren
Conditionalis I - - zal weervaren - - zullen weervaren
Perfectum - - is weervaren - - zijn weervaren
Voltooid verleden tijd - - was weervaren - - waren weervaren
Toekomende tijd II - - zal weervaren zijn - - zult weervaren zijn
Conditionalis II - - zal zijn weervaren - - zullen zijn weervaren

Verbos similares a weervaren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a weervaren

« weervaren »