Woxikon / Verbos / Neerlandés / S / switchen

NL Conjugación en Neerlandés de switchen

Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord switchend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geswitcht
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens switch switcht switcht switchen switchen switchen
Imperfect switchte switchte switchte switchten switchten switchten
Toekomende tijd I zal switchen zult switchen zal switchen zullen switchen zullen switchen zullen switchen
Conditionalis I zou switchen zou switchen zou switchen zouden switchen zouden switchen zouden switchen
Perfectum heb geswitcht hebt geswitcht heeft geswitcht hebben geswitcht hebben geswitcht hebben geswitcht
Voltooid verleden tijd had geswitcht had geswitcht had geswitcht hadden geswitcht hadden geswitcht hadden geswitcht
Toekomende tijd II zal geswitcht hebben zult geswitcht hebben zal geswitcht hebben zullen geswitcht hebben zullen geswitcht hebben zullen geswitcht hebben
Conditionalis II zou hebben geswitcht zou hebben geswitcht zou hebben geswitcht zouden hebben geswitcht zouden hebben geswitcht zouden hebben geswitcht
Imperatief - switch - - switcht -

Verbos similares a switchen

Verbos conjugados anteriores y posteriores a switchen

« switchen »

Otras acciones para switchen