NL Verbos conjugados en Neerlandés por la letra S
- sabbelen ... samenbouwen
- samenbrengen ... samenkleven
- samenklinken ... samenscholen
- samensmeden ... samenweven
- samenwonen ... sausen
- sauteren ... schakelen
- schaken ... schaterlachen
- schatten ... schenken
- schepen ... schikken
- schilderen ... schommelen
- schonen ... schoonvegen
- schoonwassen ... schransen
- schranzen ... schubben
- schuddebollen ... schuwen
- scontreren ... sekularizeren
- sekwestreren ... shanghaaien
- shimmiën ... simplificeren
- simuleren ... sjorren
- sjotten ... slagregenen
- slaken ... slidderen
- slieren ... sloven
- sluieren ... smetten
- smeulen ... smulpapen
- snaaien ... snezen
- snibben ... snuffen
- snuisteren ... solideren
- sollen ... sowjettiseren
- sowjettizeren ... spekken
- spekuleren ... spijbelen
- spijkeren ... spoken
- spoliëren ... sprinten
- spritsen ... staken
- stalen ... staven
- steendrukken ... sterven
- steunen ... stilliggen
- stilstaan ... stofregenen
- stofzuigen ... stouwen
- stoven ... strikken
- strippen ... stuiteren
- stuiven ... stumperen
- stuntelen ... suizebollen
- suizelen ... swingen
- switchen ... systematizeren