Total de formas verbales: 52
Imperativos y participios
Tegenwoordig en verleden deelwoord sympathiserend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gesympathiseerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens sympathiseer sympathiseert sympathiseert sympathiseren sympathiseren sympathiseren
Imperfect sympathiseerde sympathiseerde sympathiseerde sympathiseerden sympathiseerden sympathiseerden
Toekomende tijd I zal sympathiseren zult sympathiseren zal sympathiseren zullen sympathiseren zullen sympathiseren zullen sympathiseren
Conditionalis I zou sympathiseren zou sympathiseren zou sympathiseren zouden sympathiseren zouden sympathiseren zouden sympathiseren
Perfectum heb gesympathiseerd hebt gesympathiseerd heeft gesympathiseerd hebben gesympathiseerd hebben gesympathiseerd hebben gesympathiseerd
Voltooid verleden tijd had gesympathiseerd had gesympathiseerd had gesympathiseerd hadden gesympathiseerd hadden gesympathiseerd hadden gesympathiseerd
Toekomende tijd II zal gesympathiseerd hebben zult gesympathiseerd hebben zal gesympathiseerd hebben zullen gesympathiseerd hebben zullen gesympathiseerd hebben zullen gesympathiseerd hebben
Conditionalis II zou hebben gesympathiseerd zou hebben gesympathiseerd zou hebben gesympathiseerd zouden hebben gesympathiseerd zouden hebben gesympathiseerd zouden hebben gesympathiseerd
Imperatief - sympathiseer - - sympathiseert -

Verbos similares a sympathiseren

Verbos conjugados anteriores y posteriores a sympathiseren

« sympathiseren »