NL Verbos conjugados en Neerlandés por la letra G
- gaan ... gareren
- garneren ... gehengen
- geheugen ... gelijkliggen
- gelijklopen ... genezen
- genieten ... geselen
- gespen ... gidsen
- giebelen ... gladmaken
- gladschaven ... glippen
- glissen ... goedmaken
- goedpraten ... gradueren
- graeciseren ... greinen
- greineren ... grimmen
- grinden ... grootmaken
- grosseren ... gymnastizeren