NL Verbos conjugados en Neerlandés por la letra T
- tabeleren ... tampen
- tamponneren ... tatoeëren
- taxeren ... tegenmaken
- tegenoverstellen ... tegenzetten
- tegenzitten ... temmen
- tempeesten ... teologizeren
- teoretiseren ... terneervallen
- terneerzitten ... terugdringen
- terugdrukken ... terugkoppelen
- terugkrabbelen ... terugschelden
- terugschieten ... terugtrekken
- terugvallen ... terugwijken
- terugwijzen ... tezen
- theedrinken ... thuisvoelen
- thuiswerken ... tintelogen
- tinten ... toasten
- tobben ... toedijken
- toedoen ... toekaatsen
- toekennen ... toeluisteren
- toemaken ... toerennen
- toernooien ... toesnellen
- toesnijden ... toetellen
- toeten ... toewensen
- toewerken ... tomen
- toneelspelen ... totalizeren
- totteren ... transfigureren
- transfixeren ... traumatizeren
- traven ... trianguleren
- trijsen ... trommen
- trompen ... tuieren
- tuigen ... tweernen
- twijfelen ... typeren